Een zetje van Tony Booth

imagesCAF5XI57 Booth Tony Booth komt naar Nederland en ik mag een van zijn gastvrouwen zijn. Hoe leuk kan het zijn? Booth is een zeer charismatische man en geweldig spreker over inclusief onderwijs. Hij is de grondlegger van de index voor inclusie en er de oorzaak van dat ik bij Stichting Perspectief kwam werken. Dat zit zo.

Op een zaterdagmiddag in februari 2012 kwam ik voor het eerst in een zaaltje bij Perspectief om naar hem te luisteren. Met twee effecten. Het eerste: aan het eind van die middag wilde ik de nieuwe Index voor Inclusie wel aan mijn hele netwerk slijten. Dus ik ging wat rondbellen en -mailen. Toen ik tegen Astrid Greven van Perspectief zei, dat we ergens mochten komen praten, zei zij: kom eerst maar eens bij ons praten, want we starten binnenkort een onderwijsproject… En dat markeerde mijn start bij Perspectief.

Het tweede effect kwam voort uit de manier waarop Tony Booth over zichzelf sprak. Niet als internationaal vermaard emeritus hoogleraar van de Universiteit van Canterbury, maar als ‘one person NGO’. Ik was in die dagen nog aan het dubben of ik als zelfstandig professional verder zou gaan. Ik ondernemen, een eigen zaak, was dat wel echt iets voor mij? Daarvoor moet je toch geldgedreven zijn, of tenminste jezelf willen verkopen? En ik houd niet van verkopen, ik houd van leren, co-creëren en echte verbindingen maken.
Maar op de fiets naar huis wist ik het opeens heel zeker: ik begin voor mijzelf. Als eenpersoons maatschappelijke onderneming. En de naam wist ik nog voor ik thuis was in Zuilen: Buro Verschillig. Op 1 juli 2012 startte ik met Perspectief en Buro Verschillig. Tony Booth weet het zelf (nog) niet, maar hij gaf me het zetje.

Kijk, en die man komt dus naar Nederland voor een aantal boeiende ontmoetingen. Hier kun je kijken of er wat voor je bij is en je aanmelden. Ik raad elke schoolleider, bestuurder, ab-er en ib-er alvast het kenniscafé ‘Werken aan een inclusieve schoolcultuur’ aan, dinsdag 11 juni van 17-20 uur op basisschool Kontiki in Amersfoort. Lekker voedsel voor de geest en voor het lichaam voor slechts 45 euro, met als gastheer schoolbestuur PCBO Amersfoort en als gastvrouw Stichting Perspectief. Ik hoop je daar te zien! Wie weet geeft hij jou ook wel een zetje?

Advertentie

Zorgstructuur of praatcultuur?

20130321apart of samen, minder of andersHoe kies je een goede school voor je kind? Waar moet je op letten? Het is een vraag waar veel ouders mee zitten. Ik stelde hem op de Ik Leer Ook-dag van stichting Perspectief op 2 februari aan acht ouders van kinderen met een beperking. Aan de dialoogtafel over onderwijs waren deze ouders het daar snel over eens: het allerbelangrijkste is een respectvolle, open communicatie. Willen de mensen op school echt weten wie je kind is? Nemen ze jouw ervaringskennis en opgebouwde deskundigheid over wat goed is voor je kind, serieus? En hoe gaat het in de klas? Spannen de leraren zich daar in om er een fijne groep van te maken, waarin de kinderen voor elkaar zorgen en elk kind ‘ anders’ mag zijn?

 Als onderwijsadviseur ken ik van leraren en schoolleiders heel andere antwoorden, zodra het gaat over kinderen met speciale onderwijsbehoeften. Zij benadrukken de noodzaak van speciale ondersteuning of apart aanbod. Zij geven hun grenzen aan: van die handicap weten we nog niet genoeg… Dat onderwijszorgarrangement hebben we niet in huis… Daarvoor is die-en-die therapie, ondersteuning en expertise nodig, en die hebben we (nog) niet. Zelf heb ik ook altijd de nadruk gelegd op het differentiatievermogen van een school als belangrijk thema. Je moet wel antwoord weten op de verschillen. Daarom vroeg ik het nog eens nadrukkelijk aan deze ouders, wiens bijzondere kind een ‘normale’ school bezoekt. Is een goed ondersteuningsaanbod, of – wat een woord – een goede zorgstructuur, niet net zo belangrijk? Nee, benadrukten de ouders. De kern is dat je kind gezien is en erbij hoort. En dat jouw kennis en ervaring als ouder serieus wordt meegenomen in de praktijk op school. Eigenlijk een heel gewone goede school met, in het jargon, een ‘ rijk pedagogisch klimaat’ en een ‘ educatief partnerschap met ouders’!

 Dat bracht ons op taal. Ja, taal doet er heel veel toe bij open dialoog. Je kind is geen zorgleerling of ‘Downer’ maar een kind met een naam. Maar de intentie onder de taal is belangrijker. Vertrekt de leerkracht vanuit de onderliggende aanname dat een kind met een beperking minder kan en baat heeft bij aparte hulp? Of vertrekt ze vanuit het standpunt dat iedereen anders is en je samen oplossingen moet zoeken, oplossingen waar zo mogelijk iedereen samen van profiteert? Een school die vanuit ‘anders’ en ‘samen’ vertrekt, weet altijd wel een mouw aan problemen te passen. Die ontwikkelt een ‘onderwijszorgarrangement’ zonder het zo te noemen.

Kortom, een school hoeft niet supervernieuwend of ‘speciaal’ te zijn om toch inclusief te kunnen werken! Essentieel is niet de zorgstructuur, maar de cultuur van interactie en dialoog. Daarin komen de oplossingen tot stand.

Cash management Gambian style

071120122359 Het is al vrij laat als we vanuit Farafenni in Barra aankomen. De kleine veerboot is net weg en de grote laat nog wel anderhalf uur op zich wachten. Het is nog maar de vraag of mijn chauffeur Bafoday, die ook naar de overkant moet, er met zijn auto op zal passen. We moeten dus afscheid nemen. Ik moet hem voor al die dagen vaardig chaufferen en prettig gidsgezelschap nog betalen. We hebben een goede prijs afgesproken, maar tot nu toe wilde hij slechts een keer wat benzinegeld. Hij wil het geld pas op het allerlaatste moment in handen krijgen en dan meteen in Barra op de bank zetten. Hij heeft me de slips van zijn twee rekeningen laten zien: een waarop hij de lening aan zijn oom uit de States afbetaalt. hiermee heeft hij zijn nering en grote trots gekocht: een degelijke derdehands Mercedes. De andere rekening is voor het onderhoud van zijn wagen. Dat is door de Gambiaanse wegen nogal een prijzig geintje op zich.

Hij wil zoveel mogelijk kunnen storten. Als hij geld op zak heeft, moet hij voortdurend leden van de extended family en vrienden iets toestoppen. Daarvan zijn we er inderdaad de afgelopen twee weken nogal veel tegengekomen. Als je geld hebt, geef je aan de ‘familymembers’ die geen geld hebben, en andersom. Zo leeft iedereen op de pof en heeft niemand geld om te investeren. En in het kleine Gambia lijkt iedereen wel familie van elkaar. Als iemand tegen je zegt, ‘This is my brother’, hoeft er niet per sé sprake te zijn van een directe familierelatie, maar is de band wel zo hecht dat hij zijn bezit met de brother deelt. Zojuist nog kennis gemaakt met zijn neef Solomon. De vierde zoon van zijn halfbroer, een kleinkind van zijn vader en diens tweede vrouw. Dat is nog zeer nabije familie en dus kreeg ik een kadootje van Solomon. De rest van de dag loop ik met het continent Afrika aan een kettinkje om mijn hals.

‘Then you do the cash management!‘, had ik gezegd. Nu moet ik van de 16.000 dalasi er nog 14.500 betalen. Mijn eigen cash management blijkt echter niet zo goed. Ik kom 2.500 te kort! Hij vertrouwt er blindelings op dat het wel goed komt. Ik geneer me, de rijke toubab die op de pof meerijdt met de ploeterende taxichauffeur. Al met al moeten we rennen, opdat ik nog aan boord kom voordat de vrachtwagens uit Senegal de boot op rijden. Even later sms’t Bafoday dat hij inderdaad moet wachten op de volgende ferry. Een van de leraren van Njaba Kunda neemt 2 dagen later het geld voor hem mee naar de North Bank. Via de sms lees ik dat alles op zijn pootjes is gekomen. Bafoday’s auto is weer een beetje meer van hem.

Een kostbaar geschenk

ParacetamolOp vrijdag kom ik terug van mijn avontuur op de Northbank en weer veilig in het comfortabele toeristenhotel.

Nou ja veilig? Uitkijken met ziek worden, want ik heb mijn paracetamol weggegeven. Ze zijn hier wel te krijgen, in losse strips van 200mg-tabletten. Ze worden onder meer verhandeld bij de wachtplaats van de veerboot naar de Northbank. De straatwaarde is hoog, zo’n 30 dalasi per strip. Dat is omgerekend nog geen euro. Maar ook de waarde van een schaal rijst-met-visprutje, of 5 bananen. In een land waar de meeste mensen zich maar 1 maaltijd per dag kunnen veroorloven.

Eerst kreeg mijn gastheer een strip pillen. Hij loopt als gevolg van polio wat mank en heeft ’s avonds vaak pijn aan zijn been. ‘Dutch painkillers are really really good,’ zei hij de dag erop.  Bleek aan de dosering te liggen. Volgens mijn moeder, die doktersassistente was, moet je er meteen twee nemen. Dan heb je er daarna geen meer nodig, terwijl anders de pijn-en-stress-cirkel soms niet doorbroken wordt. Dat had ik dus ook als advies gegeven. Gastheer Jerreh had, geheel pijnloos, geslapen als een os. Ha, geen wonder, als je 5x meer neemt dan je gewend bent!  Afijn, de volgende dag had mijn driver Bafoday hoofdpijn. Hij kreeg vier stuks, just in case.

Op de laatste dag op de Northbank, nam Bafoday me bij wijze van afscheid mee naar de compound van zijn 84-jarige moeder. Zij lag in het halfdonker op bed, gerimpeld en breekbaar, en had pijn. Ik bedacht me dat ik nog vijf paracetamolletjes in de auto had liggen en bracht ze haar. Ze klopte op het bed dat ik naast haar moest komen zitten. Ze zei een aantal zinnen in het Wollof. Amin. En raakte na elke zin haar voorhoofd aan. Amin. Ze was voor mij aan het bidden! Mijn ogen sprongen vol. Vijf paracetamolletjes: een kostbare schat voor haar. Een oude islamitische oma, die in het halfdonker van haar slaapkamer voor me bidt: een kostbare schat voor mij.

Banjul-Barra, Gambia

2011-10-31 njaba kunda gambia 802 Om vóór de vrachtwagens op de gammele Gambiaanse veerboot te komen, moet ik met mijn koffer en rugzak flink rennen. Dit is de belangrijkste verkeersader van Gambia: de verbinding van Barra op de noordoever van de rivier naar de hoofdstad Banjul op de zuidoever.

Ik werk mezelf en mijn bagage naar het tweede bovendek; ik weet inmiddels wel de meest comfortabele plekjes aan boord. Het dek is vol mensen maar in het donker kan ik geen enkel gezicht meer zien. Na even zoeken vind ik twee lege bankjes tegenover elkaar. Ik schuif mijn bagage onder de ene en ga op de andere zitten. In de verte hoor ik twee westerse stemmen klinken. De meeste Gambianen beginnen pas weer te praten als de boot eenmaal vaart. 

 Langzaam, heel langzaam, zet de pont zich in beweging. Het tij trekt aan de boot, waarvan nog maar 2 van de vier motoren het doen. De oude brombeer moet zigzaggen om tegen de stroom op te kunnen. Niet iedereen durft nog met de ferry. Ik ken zelfs mensen die om die reden niet meer naar de Northbank gaan. Bang om op drift te raken en stuurloos op de Atlantische oceaan te belanden. Wat als er nog een motor uitvalt? Ik kan die angst steeds beter invoelen.

 De lichten van Banjul komen maar niet dichterbij. In de warmte van de avond ga ik verzitten, zodat ik de wind in mijn gezicht krijg. Ik bel en sms mijn vrienden op de Northbank dat ik veilig en wel op de ferry zit en mijn vrienden op de Southbank dat ik eraan kom. In het licht van de vele mobiele telefoons kan ik nu soms wat gezichten zien. Een tweelaags passagiersschip dat luxetochtjes op de Gambiarivier doet, schiet ons als een speer voorbij. Ik concentreer me op de schitterende sterrenhemel en probeer me geen zorgen te maken. De boot bromt dringend, maar lijkt stil te blijven liggen. Alleen de richting van de boeg verandert soms.

Na anderhalf uur zijn we geen steek opgeschoten. In tegendeel, de steiger van Barra komt weer nader. De lichten van het havenhoofd zijn zelfs angstig nabij. Her en der staan mensen op, maar de meeste Gambianen blijven opmerkelijk rustig. Komt dat soms vaker voor, dat je gewoon weer wordt teruggeblazen naar Barra? En wat dan, hoe kom ik dan aan de overkant? Wat als ik hier moet overnachten?

 Ik loop naar de trappen en kijk wat ongerust om me heen. Een jonge jongen begint het geijkte praatje en zegt tegen me dat hij wel met ‘someone like you’ wil trouwen. Als ik zeg dat ik al bezet ben en ‘double his age‘ (een heel on-Gambiaans argument), zegt hij ‘that’s why I said, someone LIKE you!’ Ik ben niet in de stemming om net zo gevat te antwoorden. De ferry heeft nog wat moeite met recht voor de steiger te komen. Er komt een auto van de kade de aanlegplank opgereden om deze naar beneden te duwen. Anders kunnen auto’s de veerpont niet verlaten. Hè, maar dit tafereeltje heb ik toch ook op de Southbank gezien? Ik kijk nog eens naar het bord boven de aanlegsteiger. ‘Welcome to Banjul‘, staat er. Dan pas dringt het tot me door: ik ben ter bestemming. Niet de boot is teruggeblazen, maar ik was van positie veranderd.

In het haventje van Banjul liggen ondertussen al twee jaar twee goede ferries te wachten om in gebruik genomen te worden. Gekregen van Griekenland. De aanlegsteiger is echter niet geschikt voor deze degelijke ferries. Een nieuwe steiger is al twee jaar in de maak, maar het werk ligt stil. Het geld daarvoor kreeg Gambia er niet bij.

(7 november 2012)

Inclusief, huh?

Met name in het onderwijs heerst er nogal een taboe op de woorden ‘inclusie’ en ‘inclusief onderwijs’. Zelfs bij passend onderwijs hebben sommige mensen het al.  Voormalig staatssecretaris Sharon Dijksma maakte het er niet beter op door bij elke spreekbeurt te vertellen wat passend onderwijs niet was: “het is geen inclusief onderwijs, we gaan niet het speciaal onderwijs afschaffen.”

Sharon, bedankt. We hebben er meer aan te weten wat iets wel is. Een wenkend perspectief, een stip op de horizon. Voor mij is dat een samenleving waarin iedereen opvalt en niemand uitvalt. Waar je mag zijn wie je bent, je mogelijkheden kunt ontdekken en ontplooien. En waar iedereen ervan uitgaat dat ook jij kunt meedoen en iets hebt bij te dragen.

Dat gaat niet over afschaffen, maar over anders inzetten. Die geweldige Nederlandse rijkdom aan kennis en vaardigheden in het speciaal onderwijs, de jeugdzorg en gezondheidszorg, zullen we die inzetten ter ondersteuning van het normale leven? Als een bedding van support, zo aangepast als nodig is, maar zo normaal en midden in de samenleving als mogelijk?

Mari Sanders inspireert

Je bent een jonge filmmaker. Je hebt het geweldige talent om een verhaal te vertellen dat raakt, met beelden die verrassen. Zoals Mari Sanders. Op het Nederlands Filmfestival in Utrecht ging zijn afstudeerfilm in première, Rue des Invalides. RKK maakte een heel persoonlijk portret van hem. Mari ontdekte eigenlijk pas 2 jaar geleden dat hij gehandicapt was, dankzij een docente van de filmacademie die hem een spiegel voorhield. ‘Daarvoor had hij eigenlijk nog nooit gerouwd om wat hij mist,’ zegt ze. In andermans ogen is Mari al sinds zijn geboorte gehandicapt, hij kan namelijk niet lopen. Maar Mari ziet hindernissen als uitdagingen die hij kan overwinnen. Toen hij op zijn veertiende aangaf dat hij filmmaker wilde worden, dacht de mytylschool daar trouwens nog heel anders over.

Ook zijn ouders komen aan het woord. ‘Hoe voelt u zich, nu hij straks de rode loper betreedt?’, vraagt de interviewer. Trots, zegt mam. Dankbaar, zeggen beide ouders. “Dat hij deze kans gekregen heeft en nu af kan studeren. Als ouder kan je niet zoveel, alleen maar wat voorwaarden scheppen.”

VN-definitie van Handicap: het sociale nadeel dat iemand heeft als gevolg van een beperking, door de manier waarop de samenleving is ingericht.

Mari daagt die sociale nadelen uit en zet ze om in zijn voordeel. Maar wat zou het mooi zijn, als ouders niet meer dankbaar hoeven zijn dat hun kind zijn talenten kan ontplooien.